Self-efficacy beliefs en trainen

Hoe kan het dat deelnemers na een heel praktische training vertellen dat ze persoonlijk gegroeid zijn? Ze zeggen dat ze meer stralen, meer durven en beter tot hun recht komen. Ik krijg dat regelmatig te horen van deelnemers aan de opleiding train de trainer en het verbaast me altijd een beetje. Ik geef namelijk geen persoonsgerichte opleiding en dat vertel ik iedereen bij de intake. Wie voor persoonlijke groei gaat, verwijs ik graag naar andere bureaus. En toch blijken veel deelnemers tijdens de opleiding persoonlijk te groeien. Volgens de psycholoog Albert Bandura komt dat door onze self-efficacy beliefs.

Harde methode, zachte resultaten

Aan het begin van de jaren zeventig is Albert Bandura ’the coming man’ van de Amerikaanse psychologie. Op dat moment werkt hij aan een therapie voor patiënten die last hebben van fobieën. Anders dan veel collega’s zet Bandura z’n kaarten daarbij op een ‘harde’ methode die aangrijpt op het gedrag van patiënten. Deze gedragstherapie blijkt zeer effectief: in een serie experimenten helpt Bandura veel van zijn patiënten binnen enkele weken af van hun fobie.

Deze uitkomst is op zichzelf al spectaculair, maar Bandura ontdekt nog iets anders. Flink wat patiënten komen hem uit eigen beweging vertellen dat ze niet alleen hun fobieën kwijt zijn, maar ook met meer zelfvertrouwen in het leven staan. Het is alsof hun hele leven na de therapie beter is.

Dit onverwachte resultaat zet Bandura aan het denken. Hoe is het mogelijk dat zo’n harde therapie, die draait om het aanleren van een aantal handelingen, zulke zachte resultaten oplevert? Hij ontdekt dat de verklaring ligt in het geloof dat mensen hebben in hun eigen kunnen. Bandura noemt dit self-efficacy beliefs.

Self-efficacy beliefs

Self-efficacy beliefs zijn verwachtingen die mensen hebben over hun eigen vaardigheden. In het Nederlands: geloof in eigen kunnen. Self-efficacy beliefs slaan alleen op de competenties, bijvoorbeeld: ‘Ik ben goed in onderhandelen.’ Ze gaan dus níet over de uitkomsten van gedrag. Daarover kunnen mensen ook verwachtingen hebben, maar dat zijn outcome expectations of outcome beliefs. Een voorbeeld daarvan is: ‘Wanneer ik goed onderhandel, houd ik de relatie met de ander goed en krijg ik m’n zin.’

Bandura ontdekt dat self-efficacy beliefs van mensen sterker of zwakker kunnen zijn. Mensen met veel geloof in eigen kunnen, gebruiken hun vaardigheden sneller in het dagelijks leven en blijven dat ook doen bij tegenslag. Mensen met weinig geloof in eigen kunnen gebruiken hun vaardigheden minder vaak en geven de moed eerder op. Dit verschil is er ook wanneer de vaardigheden van mensen objectief hetzelfde zijn. Niet hun feitelijke kunnen, maar hun geloof daarin, geeft dus de doorslag.

Self-efficacy versterken

Na deze vondst begint Bandura een nieuwe serie experimenten. Hij ontwikkelt een methode om self-efficacy beliefs te meten en merkt dat patiënten met een sterk geloof in hun niet-fobische vaardigheden (sterke self-efficacy beliefs) snel genezen van hun fobie. Patiënten met zwakke self-efficacy beliefs gebruiken hun nieuwe vaardigheden minder vaak en blijven zich fobisch gedragen. Bandura concludeert hieruit dat sterke self-efficacy beliefs cruciaal zijn voor de transfer van nieuwe vaardigheden naar het dagelijks leven van patiënten.

Bandura ziet de sterke self-efficacy beliefs ook terug in de patiënten die melden dat ze na de therapie met meer vertrouwen in het leven staan. Die patiënten gebruiken hun nieuwe vaardigheden niet alleen in de omgang met de voorwerpen die ze vrezen (slangen, hoogtes, groepen, pleinen), maar ook in andere situaties. Hun geloof in eigen kunnen straalt dus uit naar de rest van hun leven. Zo kan een heel gerichte gedragstherapie bijdragen aan persoonlijke groei.

Mindset

Self-efficacy beliefs lijken een beetje op het begrip mindset van Carol Dweck. Dat is geen toeval. Dweck legde de basis voor haar theorie begin jaren tachtig, toen ze aan de universiteit van Harvard werkte. Destijds was Albert Bandura de belangrijkste psycholoog die daar rondliep. Dweck schreef het eerste artikel over mindset samen met Mary Bandura, de dochter van Albert Bandura. Het is dus erg waarschijnlijk dat Dweck geïnspireerd is door het werk van Bandura.

Wat maakt self-efficacy beliefs sterker of zwakker?

Self-efficacy beliefs spelen dus een grote rol in ons dagelijks leven. Sterke self-efficacy beliefs zorgen ervoor dat we onze vaardigheden met meer gemak en overtuiging inzetten en geven ons het gevoel dat we richting geven aan ons leven. Zwakke self-efficacy beliefs doen het tegenovergestelde.

Dat roept de vraag op welke factoren invloed hebben op self-efficacy beliefs. Waardoor worden ze sterker en waardoor zwakker?  Bandura ontdekt dat vier factoren invloed hebben.

1. Directe ervaring

Eigen of directe ervaring is de belangrijkste bron voor self-efficacy beliefs. Stel, je traint een 11-jarig voetballertje dat merkt dat hij een bal een aardig effect kan meegeven. Als hij daarop gaat oefenen, merkt hij dat het steeds beter lukt. Zijn geloof in eigen kunnen groeit: ‘Ik kan mooie effectballen geven.’ Daardoor is de kans groot dat hij steeds vaker zal proberen om zulke ballen te trappen. Het omgekeerde kan ook: het voetballertje speelt een belangrijke wedstrijd en moet een vrije trap nemen. Hij probeert het en mist. Daardoor krijgt zijn geloof in eigen kunnen een knauw. Dikke kans dat hij een volgende wedstrijd geen vrije trap meer wil nemen. Succeservaringen dragen dus bij aan sterke self-efficacy beliefs, terwijl faalervaringen een bron zijn van zwakke self-efficacy beliefs.

2. Ervaring van anderen

Mensen leren ook van de ervaringen die ze anderen zien opdoen. Wanneer een ploeggenootje het voetballertje ziet scoren, is de kans groot dat hij denkt ‘Dat kan ik ook’ en gaat oefenen op effectballen. Een voorwaarde is wel dat het ploeggenootje zich kan identificeren met het voetballertje. Wanneer hij denkt dat de ander veel beter, sterker, soepeler of handiger is, zal hij niet geneigd zijn om ‘Dat kan ik ook’ te denken. Wanneer de afstand te groot wordt, kan het omgekeerde zelfs optreden – het ploeggenootje denkt ‘Dat leer ik toch nooit’. Mogelijkheden tot identificatie zijn dus belangrijk.

3. Aanmoediging

Als trainer kun je het kind aanmoedigen: ‘Neem die vrije schop – je kunt het!’ Zulke positieve woorden kunnen hem net dat zetje geven dat hij nodig heeft, maar hun invloed is beperkt. Wanneer het niet lukt, zal de 11-jarige teleurgesteld zijn en toch gaan twijfelen. Positieve woorden zonder successen zetten dus geen zoden aan de dijk. Negatieve woorden hebben ook invloed (‘Nee, jij mag geen vrij trap nemen, want je bakt er niks van.’). Ze maken de self-efficacy beliefs van mensen zwakker.

4. Emoties

Wanneer het voetballertje een vrije schop moet nemen, maakt het uit hoe hij zich voelt. Is hij zenuwachtig en gespannen? Dan is de kans groot dat hij z’n emoties opvat als teken van z’n onkunde: ‘Ik kan dit ook niet.’ Voelt hij zich geconcentreerd en klaar voor actie? Dan is de kans groot dat hij de vrije trap vol goede moed neemt: ‘Ik leg ‘m erin!’ De grap is dat de betekenis van emoties vaak niet duidelijk is. Lichamelijke spanning kan wijzen op twijfels over je kunnen (‘Oh nee!’), maar net zo goed op concentratie (‘Ik ga ervoor!’). Emoties hebben daardoor de neiging om sterke self-efficacy beliefs sterker te maken en om zwakke self-efficacy beliefs zwakker te maken.

SE beliefs sterkerSE beliefs zwakker
Eigen ervaringHet lukt!Het mislukt
Ervaring van anderenHij kan het, dus ik ook.Zij is veel beter, dat kan ik niet
Aanmoediging Je kan het!Jij kunt dit toch niet
EmotiesGeconcentreerd, gefocustGespannen, zenuwachtig

Van deze vier factoren is eigen ervaring het meest effectief. Wanneer mensen merken dat ze iets wel of niet kunnen, versterkt of verzwakt dat hun self-efficacy beliefs. Ook de tweede factor is krachtig: zien dat een ‘peer’ een vaardigheid (niet) beheerst, geeft (geen) vertrouwen. De laatste twee factoren hebben minder invloed: hun effect is van korte duur en kan ‘weerlegd’ worden door eigen ervaringen of die van anderen.

Guided Mastery Treatment

De volgende stap is dat Bandura zich afvraagt hoe je self-efficacy beliefs bewust kunt versterken. Hoe richt je een gedragstherapie zo in dat patiënten de juiste vaardigheden leren en bovendien self-efficacy beliefs opbouwen? In de jaren zeventig ontwikkelt Bandura daarvoor een methode die hij Guided Mastery Treatment noemt. De methode bestaat uit drie stappen.
1. Patiënten leren nieuwe vaardigheden door de kunst af te kijken.
2. Patiënten perfectioneren hun nieuwe vaardigheden door te oefenen.
3. Patiënten passen hun nieuwe vaardigheden toe in de praktijk.

1. De kunst afkijken: modeleren

De eerste stap is dat een therapeut de patiënten vaardigheden laat zien die ze nodig hebben en verderop gaan leren. Bandura noemt dit ‘modeling’ of modeleren. Modeleren kan op allerlei manieren: een therapeut kan de vaardigheden demonstreren, vertellen wat hij doet of gaat doen, een video laten bekijken. Met modeleren geef je de patiënten een plaatsvervangende ervaring (factor 2). Ze zien iemand iets doen wat ze zelf nog niet kunnen of durven en daarmee komt het gedrag binnen hun eigen mogelijkheden.

Veel patiënten zullen de vaardigheden niet zomaar accepteren. Daarom is het belangrijk dat de therapeut duidelijk maakt wat het gedrag de patiënten oplevert: what’s in it for them? Het is ook belangrijk dat de patiënten (gaan) geloven dat ze het gedrag onder de knie kunnen krijgen. Wanneer ze denken dat de therapeut veel slimmer of handiger is dan zij, zullen ze denken ‘Dat kan ik toch niet.’ Daarom is het belangrijk dat de patiënten zich voldoende kunnen herkennen in de therapeut.

Patiënten kunnen de kunst trouwens alleen afkijken als de therapeut niet te snel gaat. Hij zal complexe handelingen opbreken in stukjes, moeilijke onderdelen goed laten zien door z’n demonstratie te vertragen, bepaalde stappen toelichten door z’n gedachten hardop te verwoorden enzovoort.

2. Oefenen: succeservaringen en corrective modeling

De volgende stap is dat de patiënten zelf aan de slag gaan met het nieuwe gedrag. Om hun self-efficacy beliefs te versterken, is het belangrijk dat ze kleine stappen zetten waardoor succes bijna gegarandeerd is. Een patiënt met een fobie voor slangen komt dus niet meteen oog in oog met zijn grootste angst, want dan knapt hij helemaal af. Daarom wikkelt Bandura zulke patiënten in een dikke winterjas en geeft hij ze dikke werkhandschoenen. Vervolgens bouwt hij deze hulpmiddelen stap voor stap af (kortere jassen, dunnere handschoenen). Op die manier leren patiënten stap voor stap hoe ze zich normaal kunnen gedragen in de aanwezigheid van slangen.

Dat de therapeut toewerkt naar succes betekent trouwens niet dat hij alleen positieve feedback geeft. Het is net zo belangrijk dat hij helder benoemt wat nog niet goed gaat en de patiënten daarmee laat oefenen. Bandura vindt dat de meest effectieve feedback: ‘corrective modeling’. De therapeut pakt het stukje dat de patiënt nog niet goed doet en doet dat nog een keer goed voor. Hierna gaat de patiënt dat zelf oefenen totdat het lukt. Hierdoor gaat de patiënt snel vooruit.

In deze stap zit dus vooral de eerste factor: zelf ervaren dat je iets kan. Daarnaast krijgt de patiënt aanmoediging (factor 3) en blijft de stress binnen de perken doordat de therapeut stap voor stap werkt (factor 4). Waar nodig kan de therapeut deelvaardigheden nog een keer modelleren (factor 2).

3. Toepassen: praktijkopdrachten en terugkoppeling

Wanneer patiënten geoefend hebben en de nieuwe vaardigheden beheersen, wil dat niet zeggen dat ze die ook meteen gaan toepassen. Situaties thuis of op het werk zijn vaak spannender dan tijdens een therapiesessie: ‘Ja, hier kan ik het wel, maar thuis …’

Om te zorgen dat patiënten die laatste stap nemen, krijgen ze gerichte opdrachten mee. Het is cruciaal dat de opdrachten levensecht zijn en precies lijken op de situaties die patiënten elke dag tegenkomen. Een patiënt met hoogtevrees krijgt bijvoorbeeld de opdracht om een glazen lift te nemen aan de buitenzijde van een hoog gebouw. Aangekomen op de hoogste verdieping moet ze de therapeut bellen uit de bar die daar zit. Tijdens een volgende sessie bespreekt de therapeut met de patiënt wat goed ging en wat ze nog lastig vond. Vervolgens oefenen ze het lastige gedrag en krijgt de patiënt een nieuwe opdracht om dat toe te passen. Uit Bandura’s onderzoek blijkt dat de self-efficacy beliefs van patiënten op deze manier snel sterker worden en dat ze hun fobieën snel kwijtraken.

Tijdens deze fase is het belangrijk dat de patiënt succes ervaartde opdrachten moeten niet te lastig zijn, maar wel echt zijn (factor 1). Omdat het echte leven spannender is dan oefenen in de training, leren ze omgaan met hun emoties (factor 4). Het is belangrijk dat de therapeut terugkomt op de ervaringen en steun biedt: hij beloont successen en moedigt aan bij een tegenvaller (factor 3). In de volgende sessie bouwt de therapeut voort op het resultaat. De patiënt krijgt nieuwe vaardigheden gemodelleerd (factor 2) en gaat ermee oefenen (factor 1).

Tips voor trainers

Guided Mastery Treatment is een heel effectieve methode die de afgelopen decennia uitgebreid getest is in de behandeling van allerhande fobieën. De kracht van de therapie zit vooral in de drie stappen. Daardoor doen patiënten niet alleen nieuwe vaardigheden op, maar bouwen ze ook een geloof in eigen kunnen op dat nodig is om de nieuwe vaardigheden te gebruiken.

Bandura heeft bij herhaling benadrukt dat je Guided Mastery Treatment niet alleen kunt gebruiken voor een therapie, maar ook voor een training. In 2009 schreef hij er nog dit artikel over. Natuurlijk zijn er verschillen tussen een therapie en een training: therapeuten werken vaak 1-op-1 met hun patiënten, terwijl trainers altijd werken met groepen deelnemers. Maar de verschillen zijn niet zo groot, want Bandura’s gedragstherapie is in wezen opgezet als een training voor één persoon.

Hoe ziet het eruit als je de aanpak van Guided Mastery Treatment op een vaardigheidstraining plakt? Ik haal er 3 tips uit.

1. Bouw je training stap voor stap op en vergeet stap 3 niet

In een training kun je de drie stappen prima gebruiken. Voor elke vaardigheid of nieuw stukje kennis houd je de volgende drietrap aan.

  • Laat duidelijk zien wat het nieuwe gedrag inhoudt door te zorgen voor een goed voorbeeld.
  • Laat deelnemers stap voor stap oefenen. Bouw de oefeningen op in moeilijkheidsgraad. Zorg voor feedback op wat al lukt en voor feedback op wat nog niet goed gaat. Bespreek dat, doe voor hoe het wel kan en laat deelnemers dat nog intrainen.
  • Werk met praktijkopdrachten. Zorg voor terugkoppeling en bouw hierop voort in een volgende training. Dit is een integraal onderdeel van de methode, en hierin zit net zoveel sturing en vakmanschap als in je training zelf.

Neem hiervoor wel de tijd. In een training heb je zo een dagdeel per onderdeel nodig. En na elk onderdeel moeten de deelnemers tijd reserveren om de stof toe te passen en heb jij tijd nodig voor de terugkoppeling. Maar veel programma’s zitten te vol: omdat de opdrachtgever dat wil, omdat het curriculum veeleisend is, omdat de ontwikkelaars de draaiboeken volstouwen. Dat werkt averechts. Telkens nieuwe onderwerpen aandragen, verzwakt de self- efficacy beliefs van je deelnemers, want ze kunnen dan net niks. Voldoende aandacht voor elk onderdeel en doortrainen totdat ze het echt kunnen, zorgt voor deelnemers die echt iets nieuws kunnen én superblij zijn met de training. Ga daarom staan voor je vakmanschap en durf te kiezen.

2. Wees dichtbij als trainer

Als trainer ben je een belangrijk rolmodel voor de deelnemers. Jij kunt het nieuwe gedrag als geen ander voordoen. Maar dat heeft alleen effect als deelnemers zich met je kunnen identificeren. Je moet ‘dichtbij’ voelen, als een van hen. Hoe bereik je dat?

  • Kies bewust voor je deelnemers. Kies een sector, inhoud of doelgroep waarbij je je thuis voelt. Verdiep je in je deelnemers, ontdek wat voor hen belangrijk is. Pas je aan: met kleding, taal, onderwerpen waar je in de pauze over praat. Ik kan me nog herinneren dat ik ’s avonds een belangrijke voetbalwedstijd bekeek toen ik de dag erop een groep mannen moest trainen. Kon ik ‘s ochtends lekker meepraten.
  • Zet voor de training je ‘professionele liefde’ aan. Vertrouw erop dat je de inhoud wel kent en richt je op je deelnemers.
  • Kom van dat voetstuk af. Wees open over jezelf, verberg fouten of onzekerheden niet krampachtig. Dat gaat gemakkelijker als je ontspannen bent. Zorg daarom bij een training niet alleen voor je deelnemers maar ook goed voor jezelf.

3. Gebruik de deelnemers als elkaars rolmodel

Het is belangrijk dat deelnemers eerst een goed voorbeeld zien, voordat ze het zelf gaan doen. Dat kun je als trainer laten zien, maar je kunt de deelnemers ook zelf het voorbeeld laten geven. Dat heeft als voordeel dat de deelnemers zich dan nog beter kunnen identificeren met het model: ‘Als een andere deelnemer het goed doet, kan ik het ook!’

De crux is dat je werkt met een plenair rollenspel. Je laat iemand een stukje uitproberen, bijvoorbeeld een gesprek ‘hoe zeg ik aardig nee’. De eerste keer gaat het mis – dat is de eerste identificatie voor de andere deelnemers: ‘Zo zou ik het ook doen.’ Je zorgt voor feedback en een heldere tip en de deelnemer doet het nog een keer, maar nu beter. Dat voorbeeld is het rolmodel voor je deelnemers. Ze zien bijvoorbeeld hoe effectief het is om te stoppen met argumenteren en pauzes te laten vallen en zullen dat overnemen wanneer ze zelf gaan oefenen.

Deze werkwijze kun je programmeren, bijvoorbeeld als je een onderdeel start met een casus. Maar hij kan ook heel goed als ‘tussendoortje’ als een deelnemer na een oefening vertelt dat hij een bepaalde vaardigheid nog lastig vindt. Vraag hem te laten zien hoe het nu gaat, zorg voor een herkansing en je deelnemer is rolmodel voor de rest van de groep. Bovendien werk je hier dan aan de ‘correctieve modeling’, de meest krachtige feedback die er is.

Wat doe ik er zelf mee?

Natuurlijk heb ik de methode van Bandura ook naast m’n eigen aanpak gelegd. Dat levert een hoop herkenning op (toewerken naar succes), maar ook interessante eyeopeners en dilemma’s.

Eyeopener: een vaardigheidstraining levert ook persoonlijke groei op

Ik heb altijd gedacht dat er een verschil bestaat tussen vaardigheidstrainingen en trainingen gericht op persoonlijke groei. Daarom was ik ook verbaasd dat veel mensen na afloop van de opleiding train de trainer aangeven dat ze persoonlijke gegroeid zijn. Bandura maakt duidelijk dat zo’n tegenstelling niet bestaat. Sterker nog: elke goede vaardigheidstraining levert ook een gevoel van persoonlijke ontwikkeling op. Juist door te oefenen, oefenen en nog eens te oefenen, krijgen mensen een gevoel van meesterschap waardoor ze sterker in hun schoenen staan. Juist aan een sterker geloof in eigen kunnen (meer of minder breed) herken je dus een goede vaardigheidstraining.

Eyeopener: praktijkopdrachten zijn wezenlijk

Bandura laat zien dat praktijkopdrachten zeker zo belangrijk zijn als de oefeningen die je tijdens de training doet. Nu ben ik de afgelopen jaren steeds intensiever gaan werken met praktijkopdrachten, maar in mijn boeken komen ze er wat bekaaid af. In Trainingen ontwerpen en in Van deskundige naar trainer schrijf ik er wel over, maar in het overzicht van het model staan ze verdekt opgesteld onder de noemer ‘transfer’. Ik wil praktijkopdrachten dus meer in het licht zetten, als volwaardig onderdeel van ‘de trap’.

Dilemma

Wie bij ons een opleiding of maatwerktraject volgt, krijgt er altijd praktijkopdrachten bij. Zo helpen we onze deelnemers om de stof toe te passen in hun eigen praktijk. Maar bij de twee- en eendaagse trainingen hebben we (nog?) geen follow up ingebouwd. We doen dat nu niet omdat veel deelnemers het wel lekker vinden om even een training te volgen zonder de verplichting van vervolgopdrachten. En ik weet dat de training dan duurder gaat worden. Willen deelnemers dat betalen? Aan de andere kant: nu ik weet hoe belangrijk praktijkopdrachten zijn, voelt het als bedrog om ze niet op te nemen. Ik weet vooraf al dat de deelnemers het meeste niet zullen toepassen.

De meest voor de hand liggende oplossing is om de praktijkopdrachten facultatief te maken bij onze kortere trainingen. Maar ik vermoed dat de meeste mensen zo’n ‘pluspakket’ niet zullen afnemen, omdat ze denken dat ze de toepassing zelf wel kunnen regelen. Terwijl ik als trainer weet dat dat niet waar is.

Ik vind dit echt een dilemma. Wat denken jullie? Moet ik de een- en tweedaagse trainingen uitbreiden met praktijkopdrachten en terugkoppeling? Zou je daar als deelnemer blij mee zijn, ook als daarmee de prijs behoorlijk omhooggaat? Of is het ook wel prima om ze zo te laten?

Naschift oktober 2018

Intussen zijn we ruim twee jaar verder en hebben we de tweedaagse trainingen uitgebreid tot drie dagen. Tussendoor werken we nu met praktijkopdrachten, ondersteund door een elektronische leeromgeving. Het werk van Bandura heeft ons dus echt de ogen geopend!

30 gedachten over “Self-efficacy beliefs en trainen”

  1. Simpel. Als jij vindt dat het recht doet aan jouw training dan bouw je dat in. Doe waar je in gelooft. Dan zijn er idd wellicht mensen die er niet voor betalen. Is dat dan wel jouw doelgroep?
    Er op voorhand vanuit gaan dat mensen er niet voor willen betalen is overigens een self fulfilling prophecy en die kun je vergelijken met het vertrouwen in eigen kunnen dat je zojuist zo mooi hebt benoemd.

    Beantwoorden
    • Beste Gerdy,
      🙂 doe gewoon je eigen ding bedoel je :)?
      De zomer komt eraan, dat is altijd een mooi moment om te voelen wat ik zelf belangrijk vind en wil. Dus dat zal ik met al deze input eens gaan doen. Dank!

      Beantwoorden
  2. Hoi Karin, ik denk dat dit een strategische vraag is. Wat wil je als instituut bereiken? Het antwoord daarop vertaald zich in een antwoord op je dilemma. Dan is het niet meer de vraag of men het wel of niet gaat doen, of men er wel of niet voor gaat betalen, maar het is dan jullie geloof dat het zo het beste resultaat oplevert en daar bouw je dan je visie, productontwikkeling, je boeken, trainingen, marketing, sales etc omheen.
    Ik heb Bandura een aantal keren mogen ontmoeten. Het is een levende legende 🙂
    Dank voor een mooie Nederlandse vertaalslag van zijn werk!

    Beantwoorden
    • Beste Willeke,
      wat bijzonder dat je Bandura hebt ontmoet!
      En je hebt gelijk, het is een strategische beslissing. Ik wil zo veel mogelijk trainers zo veel mogelijk helpen verbeteren in hun vak zodat ze lekkerder trainen en meer resultaat halen bij hun deelnemers.
      En hier zit een dilemma: ik zie wel dat mijn trainingen meer rendement krijgen als ik ze uitbreid met praktijkopdrachten en begeleiding, maar als ik daardoor geen deelnemers meer overhoud heb ik daar niet zoveel aan…
      dus stof tot nadenken!

      Beantwoorden
  3. Beste Karin, wat een fijn artikel om te lezen en te herkennen. Toen ik begon met lezen moest ik direct denken aan Carol Dweck en was dan ook niet verbaasd dat ze verderop genoemd werd. Om antwoord te geven op jouw vraag. Ja, om een hoog leerrendement te bereiken is het zinvol om eendaagse en tweedaagse trainingen uit te breiden met praktijkopdrachten en terugkoppeling. In veel gevallen maak ik er een traject van, van ongeveer een half jaar waarin twee of drie trainingsdagen zitten en drie coachsessies. In die coachsessies kun je 1 op 1 praktijksituaties oefenen op de wijze die je hier boven beschrijft. Het is als trainer fijn te merken dat de deelnemers gedurende het half jaar groeien in zowel vaardigheden als persoonlijke groei. Ook merk ik dat klanten steeds meer bereid zijn te focussen op het resultaat i.p.v. op het volgen van een training en daardoor bereid zijn toch wel wat meer te willen investeren.

    Beantwoorden
    • Beste Gea,
      ja leuk he; we kennen allemaal Carol Dweck hier, en dat Bandura hieronder zit is voor mij echt een eye opener. Leuk om te lezen hoe jij het doet en dat je ervaring hier positief mee is!

      Beantwoorden
  4. Waarom zou de prijs aanzienlijk omhoog moeten? Er zijn denk ik prima online manieren te bedenken waarbij deelnemers de ervaringen vanuit hun praktijk kunnen delen met de trainer en andere deelnemers en waarbij elkaar feedback geven mogelijjk is.

    Beantwoorden
    • Beste Brigit,
      Goede vraag. Want als deelnemers onderling hun ervaringen delen en feedback geven kost dat natuurlijk nauwelijks meer. Maar als je als trainer feedback wilt geven en door wilt bouwen, is dat relatief duur. Je geeft 1 op 1 tijd (bijvoorbeeld: een trainingsfilmpje bekijken en daar feedback op geven of een trainingsontwerp van feedback voorzien). Dat kan zeker online, maar dat maakt de tijd voor de trainer nog steeds wel substantieel.
      Zeker bij de eerste toepassingsopdracht kan je er nog niet vanuit gaan dat de deelnemers dat onderling al met voldoende kwaliteit kunnen; want ze zitten immers allemaal nog in de stap van oefenen naar toepassing.

      Beantwoorden
  5. Ik volgde laatst een training met 4 weken tussen de 1e en de 2e sessie. Aan het einde van de 1e sessie formuleerden we praktijkopdrachten, die in de 2e sessie (kort) besproken werden. Een uitstekende stok achter de deur om de stof echt toe te passen. Misschien is dit ook een idee voor jouw situatie? Dan heb je in ieder geval de stof van de eerste sessie gedekt met praktijkopdrachten.
    Sowieso vind ik het wel lekker om een korte pauze tussen twee trainingssessies te hebben.

    Beantwoorden
    • Daar heb je gelijk in. Ik begin te voelen voor een experimant 🙂
      Maar voor alle duidelijkheid: mijn vraag is deels gericht op wat jullie als trainers denken maar ook wat jullie als deelnemers zouden willen (want trainers zijn mijn deelnemers :))
      Wat zou jij zelf willen? Als deelnemer aan een korte training? lekker een dagje en de rest doe je zelf wel of nog begeleiding bij de toepassing (en een hogere prijs)?

      Beantwoorden
  6. Ik heb de opleiding van deskundige naar trainer bij jullie gevolgd maar ook de eendaagse training ‘De Roos van Leary’ en inderdaad met die eendaagse zonder praktijkopdracht heb ik weinig gedaan.. De basis van het model zit nog wel in m’n hoofd maar heb het nog niet gebruikt in een training terwijl ik hier best wel eens mee zou willen experimenteren. Voor mij heeft een praktijkopdracht dus echt wel meerwaarde en is misschien wel noodzakelijk om het geleerde ook echt te gaan toepassen (voor mij dan in ieder geval).

    Beantwoorden
  7. Wat zie ik veel overeenkomsten tussen deze theorie en mijn aanpak (in coaching) en overtuigingen. Heerlijk om te lezen en ik ga me meer in zijn werk verdiepen ook.

    Prachtig ook hoe jij je dillema schetst. Eigenlijk ligt de keuze bij je klant en de expertise bij jou. Je kan het extra pakket aanbieden en met je inzichten en kennis duidelijk maken wat de waarde er van is. De klant bepaald of de extra kosten opwegen tegen de extra resultaten. Maar je weet ze vast te overtuigen.

    Grappig eigenlijk hoe we allemaal, zelf in ons gebied van expertise, toch nog verrassende eye-openers mogen ervaren. We zijn nooit uitgeleerd, hoe fantastisch is dat!

    Beantwoorden
  8. Hoi Karin, interessant en goed onderbouwd artikel. En heel herkenbaar naar jouw opzet van trainen. Bedankt!
    Ik denk dat de vraag niet is of je praktijkopdrachten wilt toevoegen maar meer hoe. Ik zou het prettig vinden als ik mijn eigen opdracht formuleer tijdens de training en ik zelf kan bepalen hoe ik daar ondersteuning op wil. Face2face-coaching, ecoaching of dat ik het wil bespreken met mijn co-deelnemers. Dat bepaald het prijskaartje.
    Succes!

    Beantwoorden
  9. Mooi en helder artikel Karin, dank daarvoor. Ik herken heel erg het dilemma wat je schetst. Zelf worstel ik daar ook mee. Tot nu toe hebben mijn collega’s ik er geen echte oplossing voor bedacht. In trainingen die uit meerdere blokken bestaan gebruiken we de werkwijze, die hierboven al door DJ werd beschreven.Bij zeer korte trainingen kan dat niet. Je kunt dan wel afspraken maken voor praktijktoepassing aan het eind van de training maar de follow up blijft lastig. Soms maak ik met deelnemers de afspraak dat ze me belllen of mailen om te vertellen hoe het uitvoeren van de afspraak is verlopen. Soms kunnen we afspraken maken om dat de deelnemers bij elkaar te laten doen.
    Overigens vind ik het ook een beetje een viscieuze cirkel. De klant verwacht gedragsverandering van een eendaagse training of op z’n minst het in de vingers krijgen van een vaardigheid. Ook al maak ik heel helder dat je in één dag alleen maar kunt kennismaken met en dat toepassen in de praktijk een belangrijk onderdeel is van leren. Het beeld blijft bestaan dat een dag genoeg is, soms zelfs maar een halve dag of een college van een uur. Overigens is het in dit perspectief leuk het boek Act like a leader, think like a leader van Herminia Ibarra te lezen. Jouw verhaal wordt daarin bevestigd waar het om leiderschapsontwikkeling gaat.

    Beantwoorden
  10. Hoi Karin, wat een interessant en helder stuk. Erg inspirerend om te lezen en het zet mij als trainer/docent ook weer even op scherp. Mooi om te zien hoe belangrijk vertrouwen is in elk leer/ontwikkelingsproces, naast de kunst van het ervaren. Ik heb zelf ook deelgenomen aan jouw vakopleiding en constateer ook dat ik niet alleen meer vaardigheden beheers, maar vooral ook persoonlijk gegroeid ben. Dat komt denk ik ook doordat zo’n opleiding en de nieuwe uitdagingen en ervaringen die je daarmee opdoet een echt persoonlijk proces zijn. Je wordt geconfronteerd, uitgedaagd, behaald succes, reflecteert en je zelfvertrouwen groeit doordat je merkt dat je de vaardigheden onder de knie krijgt.
    Ik begrijp je dilemma volledig. Hetzelfde soort dilemma lopen we in het onderwijs tegenaan. Wetende dat we nog meer kwaliteit en resultaat kunnen bieden als we mensen meer kunnen laten oefenen en daarin meer begeleiding bieden. Helaas wordt in het onderwijs uit financieel oogpunt (het kost uren dus geld) voor minder gekozen en dat is zonde.
    Ik denk dat je zelf al aangeeft dat je met een praktijkopdracht/ terugkoppeling meer diepgang krijgt en het past ook heel goed bij jouw methode en missie. Waarom zou je je niet onderscheiden van andere 1 of 2 daagse trainingen? Ik weet uit ervaring als deelnemer dat die opdrachten en reflectie voor mij juist die stok achter de deur waren om te gaan experimenteren, daar vervolgens op te reflecteren en dankbaar de feedback van de trainer las. Bij een 1-2 daagse training denk ik ook vaak ja dat ga ik doen en dat lukt me wel. (wat natuurlijk ook altijd zo is ;-). Als ik de keuze had tussen 2 opties zou ik graag willen kiezen voor een training met extra opdracht (en). Ik kan me wel voorstellen dat sommige mensen er uit financieel oogpunt niet voor kiezen. Dat ligt ook aan je doelgroep en wie je wil aantrekken.
    Goed idee om eens te gaan experimenteren met 2 opties. Ik ben benieuwd wat de zon en een hangmat nog meer aan inzichten voor je brengen.

    Beantwoorden
    • Dank je Kim! Bijzonder om te lezen dat je herkent dat je persoonlijk gegroeid bent door de praktische opleiding. En dat alle opdrachten hielpen als stok achter de deur :).

      Ook jij pleit voor een keuze mogelijkheid zie ik. Ik zou een menukaartje aan keuzes kunnen aanbieden. Maar eens even over peinzen in de zomerrust.

      Beantwoorden
  11. hi Karin,

    Interessant artikel weer, leuk dat je zo vaak de wetenschappelijke theorie praktisch maakt voor het trainersvak. Persoonlijk heb ik een aantal 1-daagsen bij je gevolgd en ik heb ze allemaal meteen (en nog steeds) toegepast in mijn praktijk. Ik neig er dus naar om te zeggen dat het niet nodig is om een vervolgopdracht verplicht te maken, omdat ik als trainer weet hoe belangrijk die transfer is, dus ik bouw hem voor mezelf al in (door bijvoorbeeld al een training in te plannen, waarbij ik de theorie van jouw 1-daagse nodig heb, dus dan moet ik t wel gaan toepassen). Ik weet dat hetzelfde geld voor mijn collega-trainster. Maar het blijft persoonlijk, dus misschien is dat experiment of de keuze-optie wel een goed idee.
    Succes ermee!

    groeten,
    Loes

    Beantwoorden
    • Ha Loes,
      wat leuk om te lezen dat je er zoveel mee hebt gedaan! En meteen een training voor jezelf inplannen zodat je wel moét toepassen is een enorm goede manier!

      Ik hoor dit inderdaad vaker van mensen bij de start van een training, laatst nog bij onderhandelen: ‘ik moet ‘m volgende week zelf geven, dus ben op zoek naar input.’ Heerlijk vind ik dat!

      Wie weet zou ik dit als tip vooraf kunnen meegeven voor de rugzakdagen: ‘hoe haal je het meeste rendement uit deze dag? Plan een training in binnen 2 weken na deze training.’

      Beantwoorden
  12. Hee Karin,

    Dank je wel, interessant artikel!
    Ik vind dit een vraag voor je deelnemers. Goed om praktijkopdrachten als optie in je pakket aan te bieden, maar niet standaard. De een vindt het fijn om een stok achter de deur te hebben, de ander vind zelf z’n eigen weg. De variëteit in je aanbod past dan beter bij de variëteit aan deelnemers.

    Laat je nog even weten wat het geworden is? Ben wel benieuwd geworden 🙂

    Beantwoorden
  13. Dag Karin,

    Interessant artikel. Moeilijke vraag of een opdracht met opvolging nadien nodig is. In mijn ervaring biedt het soms meerwaarde, maar niet altijd. Sommige mensen gaan echt wel zelf aan de slag met wat ze geleerd hebben en willen daarin niet te veel betutteld worden. Het hangt waarschijnlijk af van leerstijl en ook van de al aanwezige “self efficacy beliefs”.
    Ikzelf heb ooit bij jou de ééndaagse opleiding “Blij met weerstand” gevolgd, en ik moet zeggen dat ik de essentie daarvan nog steeds gebruik als ik op weerstand stuit. Een extra opdracht met feedback had daar misschien nog iets aan kunnen toevoegen (op voorwaarde dat ik op de tussentijd een geschikte oefensituatie was tegengekomen), maar anderzijds moet je opletten dat je door de meerkost de drempel voor deelname niet weer een pak hoger maakt.

    Beantwoorden
  14. Dag Karin, een late reactie op je vraag, waar je inmiddels misschien wel uit bent. Ik heb immers pas een tweedaagse bij je gevolgd en er zat geen praktijkopdracht bij ;-).
    Bij de School voor Organizing draaien we het om en geven we een opdracht voorafgaand aan de training. Deelnemers ontvangen 1) een leesopdracht en 2) een voorbereidingsopdracht die ze mogen inleveren (de meeste doen dat).
    Die voorbereidingsopdracht dient meerdere doelen: de trainer krijgt een indruk van het aanvangsniveau, de deelnemers gaan alvast met de stof aan de slag volgens de drie laagste kennisniveaus (Bloom). Bovendien vragen we ze ook altijd naar casuïstiek uit de praktijk die we dan in de training meenemen. Het gevolg is dat deelnemers heel anders de training instappen, omdat ze al een idee hebben van wat lastig is en wat niet. Het levert ook concretere leerwensen op. Misschien is dit wel een confronterende start? In de evaluaties zien we in elk geval dat dit enorm gewaardeerd wordt! Ook de trainer vindt het fijn werken.
    Pluspunt: het bekijken van de voorbereidingsopdracht is niet veel werk voor de trainer. Maar… wat de deelnemers vervolgens met inhoud van de training doen weet ik eigenlijk niet precies. Dus jouw artikel triggert mij om dat eens na te gaan vragen!

    Beantwoorden

Plaats een reactie